Skip to content

OSI model

Het OSI model is een model dat de communicatie tussen computersystemen beschrijft. Het model bestaat uit 7 lagen. Elke laag heeft een eigen functie. De lagen zijn:

7. Applicatielaag (HTTP, FTP) 6. Presentatielaag (TLS/SSL, ASCII) 5. Sessielaag (NetBIOS, RPC) 4. Transportlaag (TCP, UDP) 3. Netwerklaag (IP, ICMP) 2. Datalinklaag (Ethernet, PPP) 1. Fysieke laag (USB, Ethernet kabel)

Laag 1: Fysieke laag

De fysieke laag is de laag die de fysieke verbinding tussen computersystemen beschrijft. De fysieke laag beschrijft de kabels, connectoren en de elektrische signalen die over de kabels worden verstuurd.

Voorbeelden

Bedraad

  • UTP: 8 aders, 4 paren, Hoge snelheden (max. 10Gbps), lange afstanden (max. 100m), geen afscherming, Netwerk verbindingen
  • USB: 4 aders, Hoge snelheden (max. 10Gbps), korte afstanden (max. 5m), geen afscherming, Aansluiten van randapparatuur
  • RS232: 2 aders, Lage snelheden (max. 115kbps), lange afstanden (max. 15m), geen afscherming, Aansluiten van randapparatuur
  • RS485: Lage snelheden (max. 115kbps), lange afstanden (max. 1200m), geen afscherming
  • I2C: 2 aders, Lage snelheden (max. 3.4Mbps), korte afstanden (max. 1m), geen afscherming, Communicatie tussen IC’s
  • SPI: 4 aders, Hoge snelheden (max. 10Mbps), korte afstanden (max. 1m), geen afscherming, Communicatie tussen IC’s

Draadloos

De datalink laag beschrijft hoe de data die verstuurd wordt over de fysieke laag geïnterpreteerd moet worden. Deze laag beschrijft ook hoe de data die verstuurd wordt over de fysieke laag gecontroleerd kan worden op fouten.

Voorbeelden Datalink laag
  • Ethernet (IEEE 802.3)
  • Wifi (IEEE 802.11)
  • PPP (Point-to-Point Protocol)
  • UART (Startbit, stopbit, pariteit)

Laag 3: Netwerk laag

Als er meerdere computersystemen met elkaar communiceren is het nodig dat deze elkaar kunnen vinden en hoe de data van de ene computer naar de andere computer moet worden gestuurd. De meest gebruikte protocollen in deze laag zijn IP en ICMP.

Voorbeelden Netwerk laag
  • IP (Internet Protocol)
  • ICMP (Internet Control Message Protocol)
  • ARP (Address Resolution Protocol)
  • OSPF (Open Shortest Path First)
  • BGP (Border Gateway Protocol)

Laag 4: Transport laag

Grote berichten over het netwerk moeten opgedeeld worden in kleinere berichten. Deze laag beschrijft hoe dit moet gebeuren en hoe de opgebroken data-pakketten weer in elkaar gezet moeten worden. De meest gebruikte protocollen in deze laag zijn TCP en UDP.

Voorbeelden Transport laag
  • TCP (Transmission Control Protocol)
  • UDP (User Datagram Protocol)
  • SCTP (Stream Control Transmission Protocol)
  • DCCP (Datagram Congestion Control Protocol)

Laag 5: Sessie laag

In veel applicaties is het belangrijk dat een netwerkverbinding gestart, maar ook weer gestopt kan worden. Deze laag beschrijft hoe dit moet gebeuren. Deze laag wordt niet altijd los geïmplementeerd, maar wordt vaak gecombineerd met de presentatie laag en de applicatie laag. Voorbeelden van protocollen in deze laag zijn RPC(Remote Procedure Call) en PPTP(Point-to-Point-Tunneling-Protocol) dat wordt gebruikt voor het opzetten van een VPN verbinding.

Voorbeelden Sessie laag
  • RPC (Remote Procedure Call)
  • PPTP (Point-to-Point-Tunneling-Protocol)
  • NetBIOS (Network Basic Input/Output System)

Laag 6: Presentatie laag

In de presentatielaag kan data worden omgezet naar een formaat dat door de applicatie laag gebruikt kan worden. Zo kan data worden gecomprimeerd of worden versleuteld. Het is ook mogelijk om data om te zetten naar een formaat dat door een ander besturingssysteem gebruikt kan worden. Voorbeelden van protocollen in deze laag zijn JPEG/MPEG (compressie) en TLS/SSL (encryptie).

Voorbeelden Presentatielaag
  • JPEG (Joint Photographic Experts Group)
  • MPEG (Moving Picture Experts Group)
  • TLS (Transport Layer Security)
  • SSL (Secure Sockets Layer)

Laag 7: Applicatie laag

In de applicatielaag vertaalt de data uit de onderliggende lagen naar een formaat dat kan worden gebruikt in verschillende applicaties. Belangrijke functies zijn:

  • Eindgebruikersinterfaces (HTTP/HTTPS)
  • Netwerkdiensten (DNS, DHCP, FTP, SMTP, POP3, IMAP)
  • Data formatting en codering (JSON, XML, HTML)
  • Toegangscontrole (OAuth, OpenID)
Voorbeelden Applicatielaag
  • HTTP (Hypertext Transfer Protocol)
  • HTTPS (Hypertext Transfer Protocol Secure)
  • FTP (File Transfer Protocol)
  • SMTP (Simple Mail Transfer Protocol)
  • POP3 (Post Office Protocol)
  • IMAP (Internet Message Access Protocol)
  • DNS (Domain Name System)
  • DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol)
  • OAuth (Open Authorization)
  • OpenID (OpenID Connect)

Oefenen met OSI

Gegeven de volgende casussen, beschrijf welke lagen van het OSI model worden gebruikt en welke protocollen in deze lagen worden gebruikt. Beschrijf per laag wat de functie is van de laag en het protocol:

  1. Je opent een website in je browser.
  2. Je stuurt een e-mail.
  3. Je stuurt een bestand via een USB stick.
  4. Je stuurt sensor data via een LoRaWAN netwerk naar een server.